Column
Wat hebben heelal, poëzie en de Bijbel met elkaar gemeen?
Aanvankelijk meenden de mensen dat de aarde om de zon draaide, dat God ergens boven de wolken woonde en ons scherp in de gaten hield. Dat laatste werd ontkracht door de eerste Russische astronauten die na terugkomst op aarde verklaarden geen God te hebben gezien. Kortom, God bestond niet. Al eerder had men ontdekt dat de aarde om de zon draait en niet omgekeerd en dat onze planeet slechts een speldenprikje is in het onmetelijke heelal. Misschien ontdekt men op een dag wel andere bewoonde planeten; dat zou dan weer koren op de molen zijn van atheïsten die niet in een scheppende God geloven. Maar dan zien zij iets over het hoofd …
Ooit stelde ik mijzelf de vraag ‘Waar is het einde van het heelal? Alles heeft toch een begin en een einde?’ Dat is echter iets wat we met ons beperkte denkvermogen niet kunnen beantwoorden. Net als de vraag: wie of wat is God?
God is namelijk niet te meten en te verklaren en dat moeten we, wat mij betreft, ook helemaal niet willen. In een wetenschappelijke benadering van religie gaat namelijk het poëtische verloren. De poëzie van de Bijbel is voor mij juist zo inspirerend omdat je de liefde van God niet in wetenschappelijke termen kunt vangen. Zelfs al kun je niet om de letterlijkheid van sommige beschrijvingen heen (zoals de opstanding van Lazarus die uit de dood werd opgewekt), dan nóg is de poëzie van het verhaal onnoembaar veel sterker dan de wetenschappelijke waarheid dat de reeds in ontbinding verkerende Lazarus toch echt morsdood moet zijn geweest.
Ook kunst behoort tot het domein dat je met wetenschap niet kunt ‘uitleggen’. Een kunstwerk moet je ondergaan, je moet het ervaren, als het ware ‘innerlijk begrijpen’. Een roman staat vol verzinsels, hoorde ik laatst nog iemand zeggen. En dat bedoelde hij niet als compliment. Maar die ‘verzinsels’ zijn voor mij juist van onschatbare waarde. Bijvoorbeeld in deze poëtische beschrijving in een roman van iemands worsteling met het leven:
“De nachten zijn het ergst. Dan lijkt mijn kamer vanuit mijn bed op een aquarium, zit ik vast in de diepte van de zee, schraap ik telkens als ik me omdraai over rotsachtige bodem. Dan ben ik niet de optelsom van wat ik ken, maar de staartdeling van wat ik veilig heb opgeborgen. Iets voor zeven uur wordt het licht buiten. Dan verandert de zeebodem in linoleum, zakt het water de vloer in en kom ik weer boven.”
Kunst en Bijbel laten wat mij betreft zien dat de mens en de wereld ten diepste onkenbaar zijn. Alleen door de poëzie van verhalen komen we het dichtst bij ‘de waarheid’. Een docent van het Leerhuis zei laatst: ‘In de Bijbel gaat het om wat er tussen de regels staat, net als in een liefdesbrief’. En dat biedt misschien wel meer ruimte dan de (on)eindigheid van het heelal!
Janneke Donkerlo